Ontstaan van de parochie

HOE ZAG DEURNE ER UIT?


Meer dan honderdvijftig jaar geleden was het niet de snelweg die Deurne in twee sneed, maar een groot drassig stuk land, de Schijnvallei. Ten zuiden van dit moerassig gebied lagen de luttige gehuchten waaruit de Sint-Rochusparochie zou groeien.

Alleen maar houten gebouwen…
Deurne-Zuid bestond rond de jaren 1850 uitsluitend uit landbouwgronden die toebehoorden aan kasteelheren. De kasteelheren verhuurden zowel de gronden als de woningen die er zich op bevonden, aan boeren en werklieden. Maar in 1864 werden de oude Spaanse vestingen rond Antwerpen gesloopt en werd er een nieuwe, grotere verdedigingsgordel met forten rond de stad opgetrokken. Alle grond op minder dan 585 meter van de nieuwe versterkingen werd met militaire erfdienstbaarheden belast. In deze zone, die 300 hectaren groot was en een groot gedeelte van Deurne-Zuid besloeg, mochten alleen houten gebouwen worden opgericht, die in geval van oorlog gemakkelijk terug afgebroken konden worden.
Er bestonden toen maar twee hoofdwegen naar de stad Antwerpen: langs de Gietschotellei tot aan het café de “Gietschotel” en langs de Herentalsebaan tot aan het café “De Mestput”. De Herentalsebaan werd korte tijd later vanaf “De Mestput” doorgetrokken tot Broechem. De gemeentebesturen van Deurne en Wommelgem hieven bareelrechten op de weg om de onkosten terugbetaald te krijgen. Maar van Deurne-Zuid naar het dorp Deurne_Noord bestond er nog steeds geen rijweg of steenweg. Er was enkel een voetpad, de Kerkeweg, dat door de Schijnbeemden liep, met een klein houten bruggetje over de rivier “Het Schijn”. In de zomer ging het nog, maar als de inwoners van Deurne-Zuid ook in de winter naar de kerk, de school of het gemeentehuis in Deurne-Noord wilden, moesten ze door de beemden in het water plonsen. Bij een huwelijk of een begrafenis moesten de mensen met rijtuig of lijkwagen een omweg langs de Kerkendijk door de gemeente Borgerhout maken, om in Deurne-Noord te geraken.

Het prille begin van onze parochie werd meebeleefd en met veel liefde opgetekend door de eerste koster, Frans De Roeck. Uit zijn dagboek halen we het volgende over de geboorte van de tweede parochie van Deurne.

De Cholera…
In het jaar 1866 brak een besmettelijke ziekte, de cholera, uit. In Deurne, en voornamelijk in Deurne-Zuid, stierven dagelijks mensen. De gemeente en de geestelijke overheden waren verontrust door de snelle toename van de sterfgevallen, en beslisten samen met de inwoners, hun toevlucht te nemen tot Sint-Rochus, de patroonheilige tegen besmettelijke ziekten. Er werd een geldinzameling gehouden voor de bouw van een kleine houten kapel ter ere van St-Rochus, op de hoek van de huidige Waterbaan en de Herentalsebaan.
De kapel werd plechtig ingehuldigd in de aanwezigheid van de gemeentelijke en geestelijke overheden van de gemeente Deurne. Tegelijk werd een “Broederschap van den H. Rochus” opgericht. De leden moesten jaarlijks 0,25 fr. lidgeld betalen, in ruil kregen ze na hun overlijden een gezongen zielemis. De leden van het Broederschap vergaderden jaarlijks en stortten de overblijvende gelden op de Staatsspaarkas, zodat ze in het jaar 1887 reeds 1700 fr bijeengespaard hadden. Deurne-Zuid raakte meer en meer bevolkt. Zozeer zelfs dat er naast de Drie Koningen, Boterlaar en Eksterlaar nog een nieuw gehucht bijkwam: Silsburg.
Toen beslisten de leden van het Broederschap tot de bouw van een grotere kapel. Aan de Bisschop wilden ze vragen of ze een nieuwe parochie mochten stichten. Dit kwam Deken De Roover ter ore, die de leden met een kluitje in het riet probeerde weg te sturen. “Ik zal met de gelden van het Broederschap een vaandel laten maken, dat in de processie kan worden meegedragen”: zei hij. Maar het bestuur van het Broederschap weigerde op dat voorstel in te gaan. Ze richtten een comité op met aan het hoofd brouwer Florent De Preter uit Silsburg en ze begaven zich naar de Bisschop in Mechelen. De Bisschop keurde hun plan voorlopig goed. ” Bouw maar eerst een grote kapel en dan zullen we later nog wel zien”: zei hij.
De afgevaardigden vertrokken naar huis en riepen de inwoners van Deurne-Zuid bijeen. Maar op die vergadering kwamen ze niet tot een akkoord. De enen wilden de kapel op Silsburg, de anderen op Drie Koningen en nog anderen op Eksterlaar. Later werd er een tweede vergadering gehouden. Het Broederschap had aan de heer Van Strijdonck, rentmeester van kasteelheer Albert Van Havre, het voorlopig gebruik gevraagd van een perceel op de hoek van de St-Rochusstraat en de Herentalsebaan. Albert Van Havre had dit uiteindelijk toegestaan. Het bestuur was het daarmee eens, maar de kasteelheren en de boeren hielden zich afzijdig. Er werd een plan opgemaakt voor een kapel die dertig meter lang en tien meter breed zou worden, maar ze moest wel in hout opgetrokken worden omdat het perceel zich in de zone van de militaire erfdienstbaarheden bevond.
Het bestek liep op tot 4000 fr. Zoveel geld had het broederschap niet, maar Florent De Preter was bereid het tekort voor te schieten tegen een kleine intrest. Het bouwen kon beginnen.
gallery/kaart 1850 deurne zuid

Geen priester om de mis te lezen…
In oktober 1887 staat de kapel “in ‘t droog”. Iemand uit Antwerpen geeft een afgebroken altaar uit een klooster ; van de Zusters uit de Hemelstraat, die instaan voor de arme kerken, krijgt men de kerkgewaden. Maar er is geen priester om de mis te lezen! Het comité gaat terug naar het Bisdom en vraagt een priester. De Bisschop wijst erop dat een aparte priester voor de kapel geen inkomen van de staat en ook geen woning zal hebben. Maar hij staat toe dat een priester of pater, ‘s zondags de mis komt lezen voor de inwoners, op voorwaarde dat ze hem daarvoor zelf zullen betalen.
Het comité vindt een pater die alle zondagen om zeven uur een mis komt lezen in de nieuwe kapel. Ondertussen doet de Bisschop navraag onder zijn geestelijken of iemand er iets voor voelt om in Deurne-Zuid kapelaan te worden. Niemand meldt zich. Tot op zekere dag senator Cools van Rijkevorsel een familiefeest houdt, waarop zowel Florent De Preter en zijn vrouw zijn uitgenodigd, als onderpastoor Stanislas Vervoort. Tijdens het feest vragen de heer en mevrouw De Preter aan de onderpastoor of hij geen kapelaan wil worden in Deurne-Zuid. De onderpastoor zegt niet nee, maar wil eerst inlichtingen ter plaatse en bij het Bisdom inwinnen. Zijn onderzoek verloopt blijkbaar gunstig. De onderpastoor gaat naar Mechelen en de Bisschop benoemt hem tot kapelaan, op voorwaarde dat de inwoners van Deurne-Zuid hem financieel steunen en hem ook kosteloos een woning bezorgen. En dat gebeurt.

Geen stoelen of banken…
Op 2 februari, Lichtmis 1888, om 7 uur draagt de kapelaan zijn eerste mis op in de nieuwe kapel, maar er staan stoelen noch banken. Dat is dan ook het eerste dat hij voorstelt: de aankoop van stoelen. Mevrouw De Preter geeft hem een voorschot van duizend fr en in de kerk wordt rondgegaan met en schaal voor stoelgeld, om de eerste onkosten te dekken. De kapelaan en zijn familie zorgen verder zelf voor het nodige, maar hij krijgt daarbij geen enkele steun van de staat, de gemeente of de kerkfabriek van Deurne-Noord, omdat de parochie nog steeds niet erkend is door de staat. Hij mag wel biecht horen, dopen en de H. Sacramenten toedienen, maar bij een sterfgeval moet de lijkdienst nog steeds in Deurne-Noord gebeuren.
De kapelaan laat daarom de koster bij alle parochianen rondgaan met een verzoekschrift aan de hogere overheid om Deurne-Zuid te erkennen als parochie. Alle inwoners tekenen de petitie, op tien personen na. Ze wonen alle tien in het gehucht Eksterlaar en geven als reden dat ze liever de kapel in hun eigen gehucht hadden zien staan. Tegen de kapelaan hebben ze niets!!
Het verzoekschrift werd met meer dan tweeduizend handtekeningen opgestuurd naar de hogere overheid en in de maand juni van 1888 werd de Sint Rochusparochie eindelijk erkend.